Posts

Posts uit juli 31, 2011 tonen

14-7-42 bespiegeling over dood en leven

Ieder moet nu eenmaal volgens de stijl leven die hem past. Actief optreden om mezelf quasi te redden kan ik niet, het doet me zo zinloos aan en maakt me onrustig en ongelukkig. Die sollicitatiebrief naar de Joodse raad op Jaaps dringend aanraden heeft me even uit m'n blijmoedige en toch ook weer doodernstige evenwicht van vandaag gebracht. Net of dat een soort onwaardige handeling is. Dat zich verdringen om dat ene stukje drijfhout op die eindeloze oceaan na de schipbreuk. En dan redden wat er te redden valt en elkaar wegduwen en de verdrinkingsdood injagen, zo onwaardig alles en van dat gedrang houd ik ook niet. Ik zal wel tot de mensen horen die liever nog een beetje op hun rug over die oceaan blijven drijven met hun ogen naar de hemel gekeerd en die dan met een berustend en devoot gebaar verzinken. Ik kan nu eenmaal niet anders. Mijn gevechten worden nu eenmaal gestreden op innerlijk terrein met mijn eigen demonen, vechten temidden van duizenden angstige mensen tegen wild gewo

gesprek met God afsluiting

De jasmijn achter mijn huis is nu helemaal verwoest door de regen en stormen der laatste dagen, haar witte bloesems drijven verstrooid in de modderige, zwarte plassen op het lage dak der garage. Maar ergens in mij bloeit die jasmijn ongestoord verder, net zo uitbundig en teder als ze altijd gebloeid heeft. En ze verspreidt haar geuren rond de woning waar jij huist, mijn God. Je ziet, ik zorg voor je. Ik breng je niet alleen mijn tranen en bange vermoedens, ik breng je op deze stormachtige, grauwe zondagochtend zelfs geurende jasmijn. En ik zal je alle bloemen brengen die ik op mijn wegen tegenkom, en werkelijk, dat zijn er vele. Je moet het zo goed mogelijk bij me hebben. En om nu maar eens een willekeurig voorbeeld te noemen: wanneer ik opgesloten zou zitten in een enge cel en er zou een wolk langs het kleine tralievenster drijven, dan zou ik je die wolk komen brengen, mijn God, als ik daarvoor tenminste nog de kracht zou hebben. Ik kan van te voren nergens voor instaan, maar de bed

12-7-42 gesprek met God 1

Het zijn bange tijden, mijn God. Vannacht was het voor het eerst, dat ik met brandende ogen slapeloos in het donker lag en er vele beelden van menselijk lijden langs me trokken. Ik zal je helpen, God, dat je het niet in mij begeeft, maar ik kan van te voren nergens voor instaan. Maar dit ene wordt me steeds duidelijker: dat jij ons niet kunt helpen, maar dat wij jou moeten helpen en door dat laatste helpen we onszelf. En dit is het enige wat we in deze tijd kunnen redden en ook het enige waar het op aankomt: een stukje van jou in onszelf, God. En misschien kunnen we ook eraan meewerken jou op te graven in de geteisterde harten van anderen. Ja, mijn God, aan de omstandigheden schijn jij niet al te veel te kunnen doen, ze horen nu eenmaal bij dit leven. Ik roep je er ook niet voor ter verantwoording, jij mag daar later ons voor ter verantwoording roepen. En haast met iedere hartslag wordt het me duidelijker: dat je ons niet kunt helpen, maar dat wij jou moeten helpen en dat we de wonin

11-7-42 alles over gegeven

Men windt zich dikwijls op wanneer ik zeg: het is toch niet essentieel of ik ga of een ander, hoofdzaak is toch dat er zoveel duizenden gaan moeten? En het is niet zo dat ik regelrecht m'n ondergang in de armen zou willen lopen met een gelaten glimlach, dat is het ook niet. Het is het gevoel van het onafwendbare en een aanvaarden van het onafwendbare en daarbij het weten dat ons in laatste instantie niets ontnomen kan worden. Ik wil niet uit een soort masochisme beslist meegaan en afgerukt worden van m'n bestaansbasis, maar ik weet nog niet eens of ik me prettig zou voelen als ik verschoond bleef van datgene wat zovelen moeten ondergaan. Men zegt tegen me: iemand als jij bent verplicht je in veiligheid te stellen, je moet nog zoveel doen in het leven later, je hebt nog zoveel te geven. Wat ik allemaal al of niet te geven zal hebben, dat zal ik kunnen geven, waar ik ook ben, hier in een vriendenkringetje of ergens anders in een concentratiekamp. En het is een zeldzame zelfover

evenwicht

Afbeelding
Daar gaat t om, harmonie, balans vinden, in evenwicht zijn. Wat uiteindelijk betekent in harmonie zijn met Zijn. In je midden zijn. In het midden is stilte. In het midden is vrede. In het midden is onuitputtelijke Kracht. Draait het hele leven er niet om dit midden te vinden, en steeds weer te hervinden? Verliezen we dit niet steeds weer omdat we achter onze gedachten aanhollen, achter onze verlangens, achter dat we zoveel moeten doen, en we zijn er niet meer, we zijn uit ons midden. Of we versuffen, kristalliseren, raken vast in monotonie, routine, gaan een beetje slapend door t leven. En ook dan zijn we uit ons midden, niet in harmonie dus ook niet echt in vrede al kan dit aan de oppervlakte zo lijken. Schijnbare vrede kan dan zo onder onze voeten weggeslagen worden als de situatie verandert. Dus ja dan staan we niet echt stevig. Niet gegrond in Zijn, maar in wat we denken te zijn. Als we niet in harmonie zijn, op wat voor manier dan ook, dan zal het leven iets zo

11-7-42 in Gods armen

Velen verwijten mij onverschilligheid en passiviteit en zeggen dat ik me zomaar overgeef. En zeggen: ieder die uit hun klauwen kan blijven, moet dat proberen en is dat verplicht. En ik moet iets doen voor mezelf. Dit is een sommetje dat niet opgaat. Iedereen is op het ogenblik nl bezig iets voor zichzelf te doen om er onderuit te komen en er moet toch immers een aantal, een zeer groot aantal zelfs, gaan? En het gekke is: ik voel me niet in hun klauwen. Niet als ik blijf en niet als ik weggetransporteerd word. Ik vind dat alles zo cliche-matig en primitief, ik kan die redenering helemaal niet meer volgen, ik voel me in niemands klauwen, ik voel me alleen maar in Gods armen, om het eens pathetisch te zeggen of of dat nu hier aan dit verschrikkelijk dierbare en vertrouwde bureau is, of over een maand in een kale kamer in de Jodenbuurt of misschien in een arbeidskamp onder SS-bewaking, in Gods armen zal ik me, geloof ik, altijd voelen. En men zal mij lichamelijk misschien te gronde kunnen